“Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Here heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open.” (Jesaja 53:5,6)
Heilige Machtige, die door zwakheid heeft getoond wat sterker is dan macht – de hymne ‘Omonogenies’.
O wijze mannen, wees bevreesd van de valse begroetingen want op die manier is de Zoon van God aan het kruis gehangen – St. Jacob van Sarug.
Peter heeft geweend, hij weende want hij dwaalde af, hij weende want hij heeft zich vergist als een mens. Hij weende zonder ophouden, want tranen spoelen weg datgeen waarvan wij beschaamd zijn om over te spreken met onze monden. Tranen is het biecht van de zonden met nederigheid. Tranen vragen niet om vergiffenis maar ontvangt het – St. Ambrosius van Milaan
Uitleg van de lezingen
De lezingen van deze nacht neemt ons weg van de tijd, om de passie van de Heer (het lijden van Jezus) te laten zien, welke niet een enkele gebeurtenis of incident is maar een complete verhaal:
– Een (goddelijke) heilseconomie sinds de eeuwigheid (het eerste uur)
– Het lijden is uit de eigen vrije wil (het derde uur)
– Een gebed die de mens en de wil van de Vader verenigt (het zesde uur)
– Een aanvaring met de tirannie van het duister, namens de mensheid (het negende uur)
– Stilte vanuit de (goddelijke) heilseconomie.
Zo heeft de Heer onze pijn en zijn pijn in Hem gedragen omwille van de (goddelijke) heilseconomie. En als wij in gebed streven naar het zich onderwerpen aan de wil (Zijn wil), dan zal onze wil Zijn wil accepteren en zal het geopenbaard worden in onze stilte en zullen wij met sterkte tegenover de heerser van het duister kunnen staan en zijn samenzweringen weerstaan in gebed.
Het eerste uur van de nacht van Goede Vrijdag
De lezingen van dit uur gaan over de goddelijke heilseconomie en hoe de verlossing de liefde van God de Vader verklaart op het kruis. Ook laten de lezingen zien hoe de mensheid wordt vernieuwd door het werk van de Zoon en het werk van de Heilige Geest, om deze goddelijke heilseconomie te kunnen begrijpen, en het geboorte van de kerk van het nieuwe verbond.
– De behoefte voor een verlosser (Jeremia)
– Hoe de krachten van het duister samenzweren tegen de verlosser (Psalm)
– De glorie van de Vader die verkondigd wordt in onze verlossing (eerste evangelie)
– De gaven van de verlossing van de Zoon (tweede evangelie)
– Het begrijpen van de goddelijke heilseconomie door het werk van de Heilige Geest (derde evangelie)
– De geboorte van de kerk van het nieuwe verbond (vierde evangelie).
De profetie
Jeremia 8:17 – 9:6
Deze profetie verkondigt de behoefte van de mensheid voor een verlosser en hoe armzalig en ellendig de mens is zonder verlossing.
“Voorbij is de oogst, ten einde de zomer, en wij zijn niet verlost! Is er geen balsem in Gilead, of is daar geen heelmeester? Want waarom is de wond van de dochter mijns volks niet geheeld?” (Jeremia 8:20, 22)
Vader Tadros Jacob Malti legt uit: de mensen van het oude testament kregen maar enkele symbolen en schaduwtekens en konden niet genieten van de antwoorden op zulke vragen, vandaar dat zij riepen “Voorbij is de oogst, ten einde de zomer, en wij zijn niet verlost!”. In die tijd, verwachtten de boeren namelijk de oogst van tarwe tussen april en mei en als de oogst daarvan niet kwam, keken zij naar de oogst van de druiven, vijgen, olijven enzovoort die in de zomer kwam. Maar als de tijd van de oogst voorbij ging oftewel de zomer ten einde kwam en zij geen oogst hadden, was hun hoop weg (“wij zijn niet verlost”). Maar onze hoop is in de Here Christus die zegt “ik ben de balsem, ik ben de heelmeester”.
“Om de breuk van de dochter mijns volks ben ik gebroken, ik ga in rouw, ontzetting heeft mij aangegrepen” (Jeremia 8:21). Het antwoord (op de vraagstuk omtrent de hopeloosheid) vinden wij dus terug in Christus die “gebroken” werd op het kruis om ons te bevrijden van de slavernij van de zonde, en ons heeft binnengebracht in het hemelse Jeruzalem om ons tot koningen en priesters te maken voor Zijn Vader.
De psalm
“Here, hoor mijn gebed, laat mijn hulpgeroep tot U komen. Mijn vijanden smaden mij de ganse dag,
wie tegen mij razen, gebruiken mijn naam als vloek” (Psalmen 102:1,8)
Deze psalm profeteert over de bondgenootschap die de slechte heersers met Judas aangingen en hoe de Heer weende in de hof Getsemane. De psalm van deze verzen is één van de Messiaanse psalmen, die St. Paulus ook citeerde in zijn brief aan de Hebreeën. De verzen 25 en 26 (van psalm 102) werden gebruikt door St Paulus in Hebreeën 1:10-12 en zo begrijpen we dat deze psalm het lijden van Christus heeft geprofeteerd, of het lijden van de kerk van Christus omwille van Zijn naam heeft geprofeteerd.
De psalm spreekt over het lijden van de gelovige in de wereld in algemene zin. Daarom staat er in de titel van het psalm “een gebed van een ellendige”, oftewel het gebed van de arm van geest welke ook een profetie is van Christus die arm naar de wereld kwam, zichzelf niet verhoogde maar de vorm van dienaar aannam voor ons. Zodoende bad Christus op die nacht van zijn gevangennemen.
Het verband tussen de psalm en de evangelies (Vader Luka Sidarous)
“Here, hoor mijn gebed” (Psalm 102:1)
De titel van de psalm is “een gebed van een ellendige, wanneer hij bezwijkt en voor de Here zijn klacht uitstort.” (In sommige vertalingen is dit vers 1 van de psalm.)
Als David de psalmist pijn leed, welke symbool is voor de pijnen van onze Here Jezus Christus, en hij zoals een ellendige weende, zo wordt het afscheidsgebed van Jezus die hij voor ons bad in dit uur weergegeven door de woorden van deze psalm.
Laten wij het gebed van dit uur aanschouwen zodat onze zielen vertroost worden:
“Vader, de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon” (Johannes 17:1)
“Verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was.” (Johannes 17:5)
“Ik bid voor hen” (Johannes 17:9)
“want de woorden, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven en zij hebben ze aangenomen en in waarheid erkend, dat Ik van U ben uitgegaan, en zij hebben geloofd, dat Gij Mij gezonden hebt.” (Johannes 17:8)
“Bewaar hen in uw naam” (Johannes 17:11)
“Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze.” (Johannes 17:15)
“En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven” (Johannes 17:20)
“Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt” (Johannes 17:24)
“Mijn vijanden smaden mij de ganse dag” (Psalm 102:8)
In het evangelie van Johannes, zegt Jezus tegen zijn discipelen: “Indien de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben” (Johannes 15: 18,19)
De volgers van Christus moeten in hun hart weten dat de wereld tegen hun is dat zij als vijanden van de wereld worden beschouwd. Dat zij onderworpen zijn aan hoon en vervolgingen de hele dag en heel hun levens. Dat zij de paden moeten bewandelen die de Here bewandeld heeft, en het kruis met Hem dragen.
De evangelies (De vier delen van de Parakliet/de Trooster)
Het evangelie van Johannes spreekt over de heilseconomie van de Drie-eenheid de kerk van het nieuw verbond.
Wat betreft de afscheidswoorden van Jezus aan de discipelen en waar dit plaatsvond, is de interpretatie van Vader Antonius Fikry wellicht het dichtst bij wat er gebeurd is.
“Staat op, laten wij vanhier gaan” (Johannes 14:31)
Deze zin verwijst waarschijnlijk naar het vertrek van de bovenzaal waar Jezus de voeten van de discipelen waste en waar Hij zijn lichaam en bloed heeft opgeofferd tijdens de instelling (sacrament) van het avondmaal. Van daar gingen zij naar de tempel waar de Here zijn leer en geboden onderwees (hoofdstukken 15, 16) en waar hij hogepriesterlijk gebed bad (hoofdstuk 17) volgens sommige geleerden. Hierna ging Hij met zijn discipelen naar de beek Kedron (Johannes 18:1). De beek Kedron was tussen de tempel en de Olijfberg waar de hof van Getsemane zich bevond (aan de voet van de berg).
Een tweede groep van geleerden zeggen dat de onderwijzingen (hfst. 15, 16) gegeven werden terwijl Jezus onderweg was en dat het gebed plaatsvond in de tempel (hfst. 17). In de eerste vers van hoofdstuk 15 van Johannes, zegt Jezus dat Hij de ware Wijnstok. Deze tweede groep geleerden beweren dat Jezus dit zei toen hij een wijnstok zag terwijl hij onderweg was en naar die wijnstok verwees toen hij zei “Ik ben de ware Wijnstok”.
Volgens de eerste groep geleerden, die van mening zijn dat de onderwijzingen plaats hebben gevonden in de tempel (hfst. 15, 16), verwijst de wijnstok of de wijngaard naar de gouden wijngaard die gebeeldhouwd was bij de deuren van de tempel, aangezien de wijngaard ook symbool is voor Israël.
In het algemeen, weten we dat de achterliggende bedoeling van de leer vaak gebaseerd is op iets wat men met hun ogen kan zien en daarom gebruikte Jezus vaak dingen die we met onze eigen ogen kunnen zien om ons te onderwijzen, zoals de visser en de vis, de boer, de oogst en de velden.
Christus koos de wijnstok/wijngaard want zij hadden net de wijn gedronken tijdens het laatste avondmaal, oftewel het bloed van Jezus Christus, welke hun tot levende leden maakt van de wijngaard van Christus.
De wijngaard was aanvankelijk een verwijzing naar Israel maar het bracht slechte vrucht voort (Jeremia 2: 21, 22, Jesaja 5:1,2, Psalm 80:8-19, Mattheus 21:23-46).
Waarom de evangelie de naam de Parakliet (de Trooster) heeft
In de evangelie, lezen wij over de leer en onderwijs van de Heer na het avondmaal en lezen wij ook het hogepriesterlijk gebed. De lezing heeft de naam de Parakliet omdat het troostende woorden bevat en de belofte van het uitzenden van de Heilige Geest, de Parakliet. Tijdens het hogepriesterlijk gebed van Christus, wordt zijn voorspraak aan de Vader namens zijn discipelen en de hele kerk vurig uitgesproken. Het is als het ware een discours van Christus aan zijn geliefden, een bijzondere en uitnodigende bespreking. Het was de wens van Jezus dat zijn discipelen het gebed tot de Vader namens hen zouden horen, want net daarvoor was Judas vertrokken en verdiende hij het niet om “een vriend” van Jezus genoemd te horen en deze voorspraak te horen. Hieruit begrijpen wij dat de bijzondere vertroostingen van God alleen bestemd is voor de geliefde kinderen van God.
Verder zien wij in deze hoofdstukken (1) de diepe relatie tussen de Vader en de Zoon, (2) de relatie tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, (3) de relatie tussen Christus en Zijn kerk en (4) de relatie tussen de kerk en de wereld. Hierin zien wij de handelingen van de overvloedig liefde van het hart van God aan de mensheid (Vader Antonius Fikry). De vier lezingen verkondingen verder de goddelijke liefde en heerlijkheid van de kerk van het nieuw verbond, zoals Vader Tadros Jacob Malaty heeft uitgelegd.
Het woord ‘liefde’ is 9 keer door Johannes de evangelist gebruikt (als werkwoord of zelfstandig naamwoord) in de eerste twee hoofstukken en maar liefst 30 keer in de hoofdstukken 13 t/m 17. De belangrijkste thema van het verhaal van de bovenzaal is liefde.
Jezus heeft vele geheimen onthuld over het goddelijke werk in de levens van de discipelen (oftewel de gelovige mens) tijdens Zijn afscheidswoorden:
– Zijn goddelijke plan. Jezus heeft een plaats gereedgemaakt (Johannes 14: 3) voor de discipelen, met Hem in de grootse hemel, die de mensheid afwacht (verlangt) om te kunnen genieten van de eeuwige heerlijkheid. Hij maakte hun te kennen geven dat al het lijden en de kruisiging niet een bittere onheil was, maar een gave van de Vader om Zijn liefde voor de mensheid te vervullen die hen leidt tot de boezem van de Vader.
– Zijn goddelijke persoon. Jezus is één met de Vader die de wil van de Vader vervult met vreugde – de woorden die Jezus spreekt zijn de woorden van de Vader en wat Jezus doet, zijn de handelingen van de Vader, die de mens liefheeft.
– De nieuwe positie van de mens. De discipelen zijn net als de ranken (takken) van de goddelijke wijnstok. Eerder was de mens verbannen uit het hof van Eden maar nu is de mens de goddelijke wijnstok van Christus geworden, en een tak die kostelijk vrucht baart naar het welbehagen van God, door de vrucht van zijn werk (de mens die goede werken doet).
– De nieuwe potentie van de mens. Door de verlossing kan de mens onbaatzuchtig liefhebben (Engels: sacrificial love). De gelovigen zien zichzelf niet waardig om zich op te offeren voor een ander maar in Christus hebben wij onbaatzuchtige liefde, zelfs tot het kruis.
– De rol van de mens in de wereld. De discipelen (wij) houden van de mensheid maar de wereld haat hun (ons). Zij (Wij) bieden datgeen wat van hun koninkrijk is, het koninkrijk van licht en liefde terwijl de kwaadaardig wereld hetgeen biedt wat van hun koninkrijk is, dat is duisternis en haat.
– Goddelijke steun. De Parakliet is uitgezonden aan de discipelen, die hun onrust vanwege de ellende die ze ervaren (tijdens het zien van het lijden en kruisiging van Jezus) weghaalt, zodat zij de geur van de liefde van God en de mensen kunnen ruiken. Ook kunnen zij deelhebben aan het lijden van Christus met heerlijkheid en waardigheid en kunnen zij genieten van de welriekende geur van de opstanding van de Gekruisigde. De Heilige Geest verwijdert het lijden van de discipelen zodat zij daardoor niet worden gevormd of beperkt, maar zodat zij het lijden zien als het pad naar Golgata die hen leidt tot de hemelse Gekruisigde, waar zij in de hemel met Hem genieten. (Vader Tadros Jacob Malaty).
Het eerste deel van de Parakliet, Johannes 13:33 – 14:25
Het eerste deel van de Parakliet spreekt over,
– Het koninkrijk van de Vader voor de mensheid,
– De verkondiging van Zijn glorie in Zijn Enige Zoon,
– Hoe de Vader in de harten woont van degenen die de geboden van Zijn Zoon bewaren,
– Hoe de Vader degene is die de Heilige Geest aan de gelovigen geeft.
“In het huis mijns Vaders zijn vele woningen” (Johannes 14:2)
“Niemand komt tot de Vader dan door Mij. Indien gij Mij kendet, zoudt gij ook mijn Vader gekend hebben. Van nu aan kent gij Hem en hebt gij Hem gezien.” (Johannes 14:6,7)
“Here, toon ons de Vader en het is ons genoeg. Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Johannes 14:8,9)
“Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? […] de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werken.” (Johannes 14:10)
“want Ik ga tot de Vader; en wat gij ook vraagt in mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde.” (Johannes 14:12,13)
“En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn” (Johannes 14:16)
“en wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren.” (Johannes 14:21)
“Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen.” (Johannes 14:23)
“en het woord, dat gij hoort, is niet van Mij, maar van de Vader, die Mij gezonden heeft.” (Johannes 14:24)
Het tweede deel van de Parakliet, Johannes 14:26 – 15:25
Deze evangelie spreekt over de Zoon van God en
– De wijnstok waarmee hij ons als ranken (d.w.z. takken) heeft geplant, door Zijn kruis,
– Hoe wij de gekozen en de geliefden zijn,
– Hoe hij de overvloed van liefde en volmaakte vreugde op ons heeft uitgestort.
“Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u” (Johannes 14:26)
“want de overste der wereld komt en heeft aan Mij niets” (Johannes 14:30)
“Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman. Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg” (Johannes 15:1)
“blijft in Mij, gelijk Ik in u” (Johannes 15:3)
“Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken (…) want zonder Mij kunt gij niets doen.” (Johannes 15:5)
“Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden.” (Johannes 15:7)
“blijft in mijn liefde. Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blijven” (Johannes 15:9,10)
“Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap vervuld worde.” (Johannes 15:11)
“Gij zijt mijn vrienden” (Johannes 15:14)
“Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven” (Johannes 15:16)
“Indien Ik niet de werken onder hen gedaan had, die niemand anders gedaan heeft, zouden zij geen zonde hebben” (Johannes 15:24)
Het derde deel van de Parakliet, Johannes 15:26 – 16:33
Dit deel gaat over de Heilige Geest die:
– van de Vader komt en naar ons komt nadat de Zoon tot de Vader is opgevaren,
– de bron is van alle troost,
– de weg is om de waarheid te kennen,
– in onze harten werkt, waardoor wij de verlossing leven
– de heerlijkheid van de Zoon van God verkondigt, door ons (de gelovige mensen)
“Wanneer de Trooster komt, die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest der Waarheid, die van de Vader uitgaat, zal deze van Mij getuigen” (Johannes 15:26)
“Doch Ik zeg u de waarheid: Het is beter voor u, dat Ik heenga. Want indien Ik niet heenga, kan de Trooster niet tot u komen” (Johannes 16:7)
“En als Hij komt, zal Hij de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel;” (Johannes 16:8)
“doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken” (Johannes 16:13)
“Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen.” (Johannes 16:14)
Het vierde deel van de Parakliet, Johannes 17:1-36
Dit deel spreekt over de kerk van het nieuw verbond die de Vader aan de Zoon gaf. Daarom zijn de woorden “Gij Mij gegeven hebt” ongeveer 7 keer herhaald.
“om aan al wat Gij Hem gegeven hebt, eeuwig leven te schenken.” (Johannes 17:2)
“Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij behoorden U toe en Gij hebt hen Mij gegeven en zij hebben uw woord bewaard.” (Johannes 17:6)
“niet voor de wereld bid Ik U, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn van U” (Johannes 17:9)
“Ik ben in hen verheerlijkt” (Johannes 17:10)
“welke Gij Mij gegeven hebt, dat zij één zijn zoals Wij.” (Johannes 17:11)
“welke Gij Mij gegeven hebt, en Ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon des verderfs” (Johannes 17:12)
“En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn” (Johannes 17:22)
“Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn” (Johannes 17:24)
Het derde uur van de Nacht van Goede Vrijdag
De lezingen van het derde uur spreken over de redding en de vrijwillige lijden van de Zoon.
Derhalve gaan de lezingen over:
Zijn Goddelijke Wil voor onze redding omwille van Zijn Heilige Naam (Profetie).
De verbinding van vrijwillig lijden met lofprijzing en dankzegging (Psalmen).
De mededeling van de Heer aan de discipelen van wat bedoeld is te gebeuren (Eerste en Tweede Evangelie).
Zijn geruststelling aan de discipelen van wat zij met Hem hebben ervaren (Derde Evangelie).
De verbinding van Zijn lijden met de tuin, groen en leven (Vierde Evangelie).
Profetie – Boek van Ezechiël (Ezechiël 36:16-26)
Hoe prachtig is deze profetie welke verklaart dat redding niet gebaseerd is op onze vraag of wil, maar het resultaat is van Gods reddende wil en Zijn heilige naam, en Zijn liefde voor de mensheid die door zonde is verdorven en haar aard en verlossing moest vernieuwen.
“Zo zegt de Heer: niet om uwentwil doe Ik het, o huis Israëls, maar om mijn heilige naam, die gij ontheiligd hebt onder de volken in wier gebied gij gekomen zijt. Ik zal mijn grote naam die onder de volken ontheiligd is, die gij te midden van hen ontheiligd hebt, heiligen; en de volken zullen weten, dat Ik de Heer ben, luidt het woord van de Heer, wanneer Ik Mij voor hun ogen aan u de Heilige zal betonen.”
De Psalm (Psalm 109:1, 3)
“God, zwijg niet van mijn lof, want de mond van een zondaar en een bedrieglijke mond hebben zij tegen mij opengedaan; met woorden van haat omringen zij mij en zij bestrijden mij zonder oorzaak.”
De psalm spreekt over de bondgenootschap van de verraderlijke discipel met de Joodse leiders en het onschuldige bloed hier is het bloed van de Zoon van God.
In een andere vertaling wordt gezegd, “O God van mijn lof”, omdat het kruis in Christus niet langer een teken van woede en bitterheid is, maar een weg van vreugde, lofprijzing en dankzegging, aangezien de mens het vrijwillig heeft geaccepteerd en met Christus en in Christus heeft gedragen.
De titel van deze psalm wordt ook geassocieerd met het lijden van Christus, zoals uitgelegd door de heilige vaders.
[Het woord “tot het einde” werd geschreven omdat we door de dood van Christus redding ontvingen, en dit was het einde (de voltooiing) waarvoor de Verlosser in het vlees kwam en waarover de apostel Petrus schreef: “…en verkrijgt u het einddoel van uw geloof, namelijk de zaligheid van uw zielen. Naar deze zaligheid hebben de profeten, die geprofeteerd hebben over de genade die aan u bewezen is, gezocht en gespeurd. Zij onderzochten op welke en wat voor tijd de Geest van Christus, Die in hen was, doelde, toen Hij tevoren getuigde van het lijden dat op Christus komen zou, en ook van de heerlijkheid daarna.” (1 Petrus 1:9-11)] (Pope Athanasius de Apostel)[9]
[Deze psalm is geschreven door onze Heer Jezus Christus, en Zijn woorden zijn geen gebed tegen Judas de verrader of tegen de Joden die Hem hebben gekruisigd, maar een profetie van wat er met hen zou gebeuren, vandaar de titel “voor de voltooiing”, dat wil zeggen voor de toekomst die zou plaatsvinden op het juiste moment in de volheid van de tijd.] – Vader Ansemos van Jeruzalem) [10]
“De mond van een zondaar en een bedrieglijke mond..” zijn monden van valse getuigen in de processen van de Heer en de mond van Judas de verrader.
Het is de psalm van de Pascha van de Heer, dat ook het lot van Judas voorspelde, welke verzen worden aangehaald door de heilige Petrus bij het bespreken van het lot van Judas’ verraad aan het begin van het Boek Handelingen.
De link tussen de Psalm en het Evangelie (vader Luke Sidarous)] [11]
“God, zwijg niet van mijn lof..”
Deze lofprijzing werd door de Heer aangeboden via Zijn discipelen nadat Hij Zichzelf aan hen had aangeboden als een gebroken lichaam en vergoten bloed. Het is dezelfde lofzang die de Kerk in de hemel aan het geslachte Lam aanbiedt. De Kerk heeft geregeld dat Psalm 150 wordt geprezen na het einde van de Goddelijke Liturgie en tijdens de distributie van de sacramenten: “Prijs God in al Zijn Heiligen… Prijs Hem… Prijs Hem.”
Lofprijzing is de taal van dankbaarheid, waardering en een gevoel van schuld aan het kruis van Christus.
De discipelen die eerder de Verlosser hadden gevraagd om hun te leren bidden… hun monden werden geopend in lofprijzing na hun vereniging met het Lichaam van Christus in het Sacrament van Dankzegging. Zo is lofprijzing in ons leven geen subjectieve daad, maar een automatisch gevolg van het ontvangen van het Lichaam en Bloed van de Heer en van het ons met Hem verenigen. Daarom let God op onze lofprijzing en zwijgt Hij er niet over, omdat we niet in onszelf prijzen, maar in Christus in ons.
“Te midden van de gemeente prijs ik U.”
[Uw volk en uw kerk zoeken u, uw volk en uw kerk naar de Vader].
“Alles wat u de Vader zult bidden in Mijn Naam, zal Hij u geven”
“…want de mond van een zondaar en een bedrieglijke mond hebben zij tegen mij opengedaan…”
De mond van de zondaar is de mond van Judas de verrader, die de vloek droeg als een kleed en sprak tegen de Heer voor de hogepriesters: “Wat wilt u mij geven om Hem aan u over te leveren?” O de ellende van Judas, het kind van de zonde, die een nederige deel kreeg met de verworpenen die de Verlosser omringden.
De Evangeliën
Het eerste Evangelie en het tweede Evangelie (Mattheüs 26:30-35); (Markus 14:26-31)
Beiden Evangeliën zijn het erover eens dat de Heer Zijn discipelen informeert over wat er zal gebeuren, hoewel het verslag van Markus aan Mattheüs toevoegt dat Petrus’ ontkenning zal plaatsvinden nadat de haan tweemaal heeft gekraaid.
Het derde Evangelie (Lukas 22:31-39)
Lukas legt de situatie gedetailleerder uit:
Hij benadrukt de bevestiging van de Heer van Petrus’ geloof juist vanwege Zijn goddelijke kennis dat wat hem zou overkomen menselijke zwakte was en geen aanhoudend verraad, afwijking in karakter en voortdurende minachting zoals bij Judas:
“Simon, Simon, zie, de satan heeft verlangd ulieden te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet zou bezwijken.”
Hij benadrukt ook de geruststelling van de Heer aan de discipelen vóór de Pascha over wat zij met Hem hadden ervaren:
“En Hij zeide tot hen: Toen Ik u uitzond zonder beurs of reiszak of sandalen, hebt gij toen aan iets gebrek gehad? Zij zeiden: Aan niets.”
Hij voegt ook het gebod van de Heer toe aan hen om zich geestelijk te wapenen, wat de discipelen destijds letterlijk begrepen:
“Maar nu, wie een beurs heeft, hij neme die, zo ook een reiszak; en wie er geen heeft, hij verkope zijn mantel en kope een zwaard.”
Hij is de enige die de profetie noemt: “Want Ik zeg u, dat dit woord, dat geschreven is, aan Mij in vervulling moet gaan: En hij is onder de misdadigers gerekend.”
Lukas’ woorden over de Heer (volgens de Koptische vertaling):
“Want wat over Mij geschreven is, komt tot een einde.”
Het vierde Evangelie (Johannes 18:1,2)
Het is niet willekeurig of overbodig dat Johannes hier schrijft dat deze plaats een tuin is om de verbinding van het kruis en het lijden met het leven, de vrucht van de opstanding en de vernieuwing van de menselijke natuur aan te kondigen:
“Na dit gezegd te hebben, ging Jezus met zijn discipelen naar de overzijde van de beek Kidron, waar een hof was, die Hij met zijn discipelen binnenging.”
Het zesde uur van de Grote Vrijdagavond
De lezingen van dit uur spreken over:
De noodzaak van de redding voor iedereen (Profetie).
De verlating van de Mensenzoon door allen (Psalmen).
Aanvaarding van de beker van menselijke zonden en hun dood in Zijn gebed als een vervanging voor de mensheid (De eerste drie Evangeliën).
Het beschermen van Zijn kinderen tegen vernietiging (Het vierde Evangelie).
Profetie – Profeet Ezechiël (Ezechiël 22:23-28)
De lezingen van dit uur spreken over de afwezigheid van het water des levens bij alle mensen en hun leiders vanwege hun zonden, en dit is het lot van de Joodse natie die de bron van levend water, onze Heer Jezus Christus, heeft afgewezen:
“Het woord des Heren kwam tot mij: Mensenkind, zeg tot het land: Gij zijt een land, dat niet bevochtigd noch door regen gedrenkt is ten dage van de gramschap; waar de vorsten zijn als een brullende leeuw, die zijn prooi verscheurt: mensen verslinden zij, schatten en kostbaarheden roven zij weg, het aantal weduwen vermeerderen zij er. Zijn priesters doen mijn wet geweld aan en ontwijden mijn heilige dingen; tussen heilig en onheilig maken zij geen onderscheid…”
Dit herinnert ons aan het teken dat Gideon van God vroeg op de eerste nacht: “…zie, ik ga een wollen vacht op de dorsvloer leggen. Als er alleen op de vacht dauw zal zijn en droogte op heel het land eromheen, dan zal ik weten dat U Israël door mijn hand zult verlossen, zoals U gesproken hebt.” (Richteren 6:37)
De vacht symboliseerde het Joodse volk dat alleen onder alle naties in het Oude Testament het woord van God ontving. De vacht met dauw erop en droge grond symboliseerde de acceptatie van het woord van God door het Joodse volk. Op de volgende nacht, die het Nieuwe Verbond symboliseert, werd het tegenovergestelde gevraagd, met dauw op de grond en een droge vacht, wat de afwijzing van de Joodse natie van de Heer Jezus Christus, het woord van God, of de hemelse dauw symboliseert, terwijl de heidense wereld het accepteerde. De Joodse natie werd het land zonder regen. (Vader Tadros Yacoub Malaty)
Ik wilde dat degenen die de lezingen hadden geïntroduceerd de twee verzen hadden toegevoegd die volgen, die duidelijk de persoon van onze Heer Jezus Christus aangeven, de enige die in staat is om voor ons en voor onze zonden bij God de Vader te bemiddelen.
“Ik zocht naar iemand onder hen die een muur kon optrekken en voor Mijn aangezicht in de bres kon staan voor het land, zodat Ik het niet te gronde hoefde te richten, maar Ik vond niemand. (Ezechiël 22:30)
De Psalm (Psalm 59:1, Psalm 69:20)
“Red mij van mijn vijanden, o mijn God; beveilig mij voor hen die tegen mij opstaan. Ik wachtte op een teken van medelijden, maar tevergeefs, op troosters, maar ik vond hen niet.”
Hier volgen twee profetieën over het kruis:
De eerste hiervan is uit Psalm 59, dat het gebed is van de Zoon tot de Vader om de mensheid te redden, haar lichaam (van de mensheid) dragend uit de dood zodat het de opstanding kan bereiken (niet om de dood te vermijden), zoals de heilige Paulus bedoelde in zijn brief aan de Hebreeën (Hebreeën 5:7).
Red mij van mijn vijanden, o mijn God; beveilig mij voor hen die tegen mij opstaan. Ik wachtte op een teken van medelijden, maar tevergeefs, op troosters, maar ik vond hen niet. (Hebreeën 5:7)
En hoe mooi is wat een van de vaders schreef als commentaar op het gebed van de Zoon tot de Vader, zeggende: Red mij… Red mij.
Door te zeggen “Vader, red mij,” wordt gezocht naar de aanwezigheid van de Zoon van God, die zichzelf tot losprijs maakte voor de wereld. Deze verklaring is ook eerder gericht door onze Heer, terwijl Hij God, Zijn Vader, vraagt om de groep gelovigen die Zijn lichaam zijn, te redden van de zichtbare vijanden, van degenen die zonde begaan, van de bloedvergieten die vastbesloten zijn om Hem te doden, om Zijn boodschappers na Hem te doden en om degenen die hen volgen te doden. Het zoekt ook hun redding en rechtvaardiging van de daad van zonde en moord. Maar Zijn verzoek aan de Vader, en Zijn smeekbede tot Hem, komt niet voort uit zwakte of gebrek aan Zijn autoriteit of soevereiniteit vergeleken met de autoriteit van de Vader, verre van dat! Maar alleen om de volmaaktheid van Zijn mensheid te verklaren en om ons te leren hulp van God te zoeken in moeilijke tijden. (Vader Anselmus van Jeruzalem)
Wat betreft de tweede profetie, die is uit Psalm 69, een van de bekendste Psalmen die spraken over de lijden van Christus, glorie zij Hem, na Psalm 22.
[Psalm 22 wordt beschouwd als een van de Psalmen die het meest geciteerd worden in het Nieuwe Testament, direct gevolgd door deze Psalm. Daarom wordt het vaak geïnterpreteerd als een Psalm die verwijst naar onze Heer Jezus Christus en Zijn verlossingswerk]. (Vader Tadros Yacoub Malaty)
En er zijn veel citaten uit in het Nieuwe Testament:
- (Psalm 69:4) ← (Johannes 15:25).
- (Psalm 69:9) ← (Johannes 2:17); (Romeinen 15:3).
- (Psalm 69:21) ← (Mattheüs 27:34, 48); (Markus 15:23); (Johannes 19:28-29).
- (Psalm 69:25) ← (Handelingen 1:16, 20).
Theodore, de bisschop van Cyrus, zegt: “Het is een profetie over het lijden van Christus, en de uiteindelijke vernietiging van de Joden vanwege dat lijden.” Het gesprek hier gaat over iedereen die Hem verlaat, zoals voorspeld in de Evangeliën van het derde uur.
De link tussen de Psalm en het Evangelie (Vader Luke Sidarous) [15]
Psalm: “Red mij van mijn vijanden, o mijn God; beveilig mij..”
Evangelie:
“Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.”
Hij voltooide de uitspraak nadat Hij zichzelf vernederde en niets voor zichzelf verwachtte, maar zich volledig en hoogmoedig overgaf aan de menselijke natuur… een verbazingwekkende overgave die de mensheid verdiende om de schatten van de Vader te ontvangen… En door deze overgave keerde de mensheid in Christus terug naar de schoot van de Vader… gehoorzaam en onderworpen na lange tijd vervreemd te zijn geweest vanwege ongehoorzaamheid, “Want als door de overtreding van de ene velen gestorven zijn, veel meer is de genade van God en de gave door de genade die er is door de ene mens Jezus Christus, overvloedig geweest over velen.” (Romeinen 5:15)
In Christus Jezus begrijpen we de betekenis van vrijwillige onderwerping aan de Vader zonder verveling en wanhoop te voelen.
In Christus zoekt de ziel ook niet wat aanvaardbaar of plezierig is voor zichzelf, maar naar wat aanvaardbaar is voor de Vader en volgens Zijn wil.
De vereiste voor een christen is om zichzelf eerst te bevrijden van zichzelf en zichzelf te verloochenen… Wie zichzelf niet verloochent, verdient het niet om een discipel van Christus te worden die de wil van de Vader vervulde en zichzelf heeft vernederd en gehoorzaam werd tot de dood, zelfs de dood van het kruis. Het accepteren van pijn en moeilijkheden met vreugde en dankbaarheid wordt beschouwd als een voortzetting van het werk van Christus in de tuin in het leven van Zijn kinderen in elk tijdperk omdat Christus Jezus gisteren, heden, en voor altijd is.
“Ik wachtte op een teken van medelijden…”
Hoe diep zijn deze woorden die de psalmist tegenkwam met de slaap van de discipelen in de tuin… Hij die de volledige prijs betaalde vanwege Zijn rechtvaardigheid, zoekt en wacht op iemand om met Hem te treuren? Hij die wakker bleef en zichzelf overgaf aan verdriet tot de dood… en Zijn zweet als druppels bloed vloeide, wachtte Hij op iemand om Hem te troosten?
De psalm openbaart ons het geheim van de passies van onze Christus, die met ons de volledige winst van het kruis en alle triomfen over pijn en dood deelt… Het is ons recht om te zeggen met de apostel: “Dood, waar is uw prikkel? Graf, waar is uw overwinning?” (1 Korinthe 15:55)
“Acht het enkel vreugde, mijn broeders, wanneer u in allerlei verzoekingen terechtkomt..” ( Jakobus 1:2)
Je wordt partners met Christus in de pijnen… want wie met Hem in de tuin treurt, zal de garantie ontvangen van de opstanding van de doden met een vreugde die onuitsprekelijk en glorieus is.
“…wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden.” (Romeinen 8:17)
Jezus wachtte om de eer van Zijn passies en de vreugde van Zijn smarten aan Zijn kinderen te geven, in afwachting van Simon van Cyrene om geëerd te worden voor het dragen van het kruis van Christus… Hij wil Zijn dood met ons delen zodat we deel kunnen hebben aan Zijn opstanding. De Heer wekte de discipelen soms op zodat ze de kans niet zouden missen om te genieten van de zegeningen van Christus’ passies… Maar vanwege zwakte en lichamelijk verdriet werden ze overmand door slaap, dus zei Hij tegen hen: “Waakt
en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.”
De Heer bewaarde hun portie pijnen als een kostbaar geschenk voor hen… En ze zeiden later: “Daarom heb ik een behagen in zwakheden, in smadelijke behandelingen, in noden, in vervolgingen, in benauwdheden, om Christus’ wil. Want wanneer ik zwak ben, dan ben ik machtig.” (2 Korinthe 12:10)
“Toen zei Hij tegen hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot de dood toe; blijf hier en waak met Mij.” (Mattheüs 26:38)
Jezus vraagt elke dag en in elke omstandigheid van ons leven, zeggende: “Ik heb gewacht op iemand om samen mee te rouwen.” We treuren niet omdat Christus heeft geleden, maar we treuren omdat we nog niet hebben geprofiteerd van Zijn passies voor ons.
De Evangeliën
Het Eerste Evangelie en het Tweede Evangelie (Mattheüs 26:36–46), (Markus 14:32-42)
In de eerste twee Evangeliën zien we meer dan één situatie die een pauze vereist:
– De intense droefheid van de Heer
– Zijn vurige gebeden
– De wil van de Vader en Zijn wil
– De betekenis van de beker doorgeven en niet in beproeving komen
De intense droefheid van de Heer:
“Hij begon bedroefd en beangst te worden. Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijft hier en waakt met Mij.”
(De heilige Jerome en de heilige Ambrose zien de intense droefheid hier als bewijs van Zijn volmaakte mensheid en een duidelijk antwoord op alle ketterijen die de realiteit van de incarnatie in twijfel trokken.)
“Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe.” Laten we dankbaar zijn dat Jezus een echt lichaam en een echte ziel had, want als de Heer niet de volledige menselijke natuur had aangenomen, zou de mensheid niet zijn gered. Als Hij alleen een lichaam zonder ziel had aangenomen, zou het lichaam gered zijn zonder de ziel, ook al hebben we meer behoefte aan de redding van de ziel dan aan de redding van het lichaam. Hij nam zowel lichaam als ziel om ze te redden, de hele persoon redden zoals Hij hem geschapen had. (St. Jerome)
[Door God te zijn die een lichaam aantrekt, speelde Hij de rol van fysieke zwakte, zodat er geen excuus zou zijn voor de goddelozen om de incarnatie te ontkennen. Met deze uitspraak geloven volgelingen van Mani niet, en Valentinus ontkent de incarnatie en Marcion beweert dat het een illusie was… Hij heeft laten zien dat Hij een echt lichaam droeg]. (St. Ambrose)
Sint Cyril de Grote ziet dat het mysterie van het verdriet van de Heer Christus de afwijzing van zijn eerstgeboren zoon door Israël is, zoals hij zegt: “Zoals Hij huilde over Lazarus in mededogen met heel de mensheid, omdat hij een slachtoffer was geworden van corruptie en dood, zo zeggen we dat Zijn verdriet hier is wanneer Hij Jeruzalem zag, omgeven door grote tragedies, en er was geen genezing voor zijn tegenspoed. Zijn passies waren niet het gevolg van handelingen buiten Zijn controle, maar anderzijds waren ze serieus, leidend tot de afwijzing van de synagoge van de Joden en hun vernietiging. Het was niet Zijn wil dat Israël een moordenaar van zijn Heer zou zijn, zichzelf blootstellend aan oordeel, blaam en het ontnemen van de gaven van God… Terwijl ze eens Zijn volk waren, waren zij alleen Zijn volk, Zijn uitverkorenen en Zijn erfgenamen!” (Sint Cyril de Grote) [16]
Zijn vurig gebed:
“Hij wierp Zich met het aangezicht ter aarde en bad, zeggende…”
Sint Cyril de Grote vertelt ons over de noodzaak om de Heer na te bootsen in tijden van beproeving, zeggende: “Hij bad toen degenen die Hem wilden grijpen bij de poorten waren. Niemand begrijpt dat Hij smeekbeden doet als iemand die behoefte heeft aan kracht of hulp van een ander, aangezien Hij zelf de kracht van God de Almachtige is en Zijn autoriteit. Hij deed dit voor onze instructie, om ons te bevrijden van de laksheid wanneer beproevingen komen, en wanneer vervolging op ons drukt, en wanneer de valstrikken van verraad tegen ons worden geworpen, en het net van de dood voor ons is bereid. Want onze middelen van redding zijn waakzaamheid, nederigheid, het aanbieden van smeekbeden, en het zoeken van hulp van boven, zodat we niet verzwakken en een angstaanjagende vernietiging ondergaan. We kregen niet de instructie om zwaarden te gebruiken in het bestrijden van onze vijanden, maar we moeten liefde en waardigheid gebruiken, zodat we hen die zich tegen ons verzetten kunnen overwinnen. Paulus leert ons een vergelijkbare les door te zeggen: “Want wij breken valse redeneringen af en elke hoogte die zich verheft tegen de kennis van God, en wij nemen elke gedachte gevangen om die te brengen tot de gehoorzaamheid aan Christus…” (2 Korinthe 10:5),want de oorlog om de waarheid is geestelijk, en het wapen dat ons heiligen maakt is een geest vervuld van de liefde van God. (Sint Cyril de Grote) [17]
De Wil van de Vader en de Wil van de Zoon:
Er is geen tegenstrijdigheid tussen de twee willen, maar omdat de Zoon des mensen sprak in de taal van de mens, vanwege Zijn zwakheid en de onmacht van Zijn wil die nog niet verenigd was met de wil van de Vader. Omdat Hij ons in Zijn eigen lichaam droeg, zoals uiteengezet door de Heilige Athanasius de Apostel, alles dragend wat de mens aangaat behalve de zonde en dit is wat de Heilige Athanasius uitlegde in zijn brief tegen de Arianen (referentie kan worden gemaakt naar het boek “Antwoord op de Arianen” van het Sint-Antonius Instituut voor Patristische Studies).
En dit wordt ook bevestigd door de rest van de heilige vaders: “Toen Hij mens werd, droeg Hij wat voor de mens… en hier vraagt Hij naar zaken die de Vader betreffen (de wil van de Vader) hoewel Zijn wil in termen van Zijn godheid één is met die van de Vader… Zeker, de Verlosser vroeg niet om wat onmogelijk is of wat niet praktisch is, of wat ingaat tegen de wil van de Vader.” (Heilige Dionysius)
“Er is geen wil van de Vader die verschilt van de wil van de Zoon, maar ze hebben één wil, één godheid, en toch leerde Hij zich te onderwerpen aan God.” (Heilige Ambrosius)
De kelk dragen en niet in de verzoeking komen betekent deze overwinnen en erdoorheen gaan zonder angst of zwakte, dus als we aannemen dat de discipelen met de Heer in de tuin baden, zouden ze niet gevreesd of gevlucht zijn.
De kelk hier is de strijd van de machten van de duisternis tegen ons geloof, waarover de Heilige Jakobus zei dat we ze niet moeten vrezen maar met vreugde moeten accepteren, vol vertrouwen in de beloning van de Heer voor ons (Jakobus 1:12), en de Heilige Paulus adviseert ons sterk te zijn in de Heer bij het tegemoet treden ervan (Efeziërs 6:13, 14).
Wat betreft de verzoeking waar we niet in komen als we bidden, is het verzwakken, vluchten, vrezen, twijfelen aan Zijn liefde en manieren zoeken om aan verzoekingen te ontkomen.
Heilige Dionysius van Alexandrië zegt: “Wie standhoudt in de verzoeking en deze doorstaat, zo iemand, hoewel werkelijk beproefd, komt niet in de verzoeking, noch valt hij eronder. Zo leidde de Geest Jezus niet om in de verzoeking te komen, maar om door de duivel te worden getest (Mattheüs 4:1). En Abraham kwam ook niet in de verzoeking en God leidde hem niet naar de beproeving, maar testte hem zonder hem in de verzoeking te brengen (onder het)…De duivel sleurt ons met geweld mee om ons te vernietigen, maar God leidt ons bij de hand om ons te trainen voor ons heil.” (Heilige Dionysius van Alexandrië)
Het Evangelie van Lucas (Lucas 22:40-46)
St. Lukas voegt hier twee situaties toe: Ten eerste de verschijning van een engel uit de hemel die Hem versterkte. Ten tweede Zijn zweet, dat als druppels bloed was tijdens Zijn gebed.
De verschijning van een engel uit de hemel die Hem versterkte bevestigt Zijn volledige menselijkheid en verduidelijkt de steun van de engelen voor de kinderen van God in hun gebeden (Hebreeën 1).
Het is alsof Hij het loflied van glorie, kracht en zegen dat de Kerk zingt voor haar gekruisigde Christus tijdens de heilige Pascha aan de Heer aanbiedt.
Om ons de kracht van het gebed te tonen, oefenen we het tijdens onze worstelingen, verscheen een engel aan onze Heer om Hem te versterken. (Vader Theofylacteus)
Hoe mooi is het gezegde van Heilige Dionysius dat druppels zweet vermengd met bloed de bron van angst uit onze natuur hebben weggenomen: “De druppels zweet vloeiden uit Hem op een vreemde manier als druppels bloed, alsof Hij Zijn bloed leegde, de bron van angst die passend is voor onze natuur leegde.” (H. Dionysius van Alexandrië)
Het Vierde Evangelie (Johannes 18: 3-9)
St. Johannes vermeldde in zijn Evangelie niet wat er gebeurde in de tuin van Gethsemane tijdens het gebed van de Heer en beperkte zich tot het getuigenis van de drie evangelisten, hoewel hij de enige ooggetuige onder hen was en alleen sprak over hoe de Heer Jezus zijn verrader en weerstanders ontmoette. Daarom toonde hij drie belangrijke dingen die alleen hij noemde: Ten eerste was Zijn voorafgaande kennis en begrip van alles wat komen zou een bevestiging van Zijn aanvaarding van lijden uit eigen wil. “Jezus dan, alles wetende, wat over Hem komen zou, kwam naar voren en zeide tot hen: Wie zoekt gij?”
Dit wordt ook bevestigd door Heilige Johannes Chrysostomus: “Ze hadden Hem vaak gestuurd om Hem te arresteren, maar ze konden het niet. Maar deze keer is het duidelijk dat Hij zich vrijwillig aan hen overgaf. Hoe hebben ze de soldaten bedrogen? Het waren soldaten die alles voor geld zouden doen. (H. Johannes Chrysostomus) [21]”
Ten tweede was Zijn goddelijkheid en goddelijke autoriteit duidelijk in de terugtrekking van de soldaten uit angst en hun neervallen op de grond. Toen Jezus zei: “Ik ben het, deinsden zij terug en vielen ter aarde.”
Heilige Augustinus zegt, als Hij dit deed toen Hij werd gearresteerd om te worden berecht, wat zal Hij dan doen als Hij komt om te oordelen?
Heilige Gregorius van Nyssa detailleerde de autoriteit van de Heer, zeggende: “De Heer van glorie, die de schande verachtte en pijn in het lichaam omhelsde, verliet de vrijheid van Zijn wil niet, zoals Hij zei: “Breek deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem laten herrijzen.” (Johannes 2:19)
“Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed hebben.” (Johannes 10:18)
Toen de gewapende mannen Hem benaderden met zwaarden en knuppels op de nacht van Zijn doodsstrijd, maakte Hij ze terug door te zeggen: “Ik ben het” (Johannes 18:6; Markus 3:14). Opnieuw, toen de dief Hem vroeg hem te herinneren toen hij stierf, onthulde Hij Zijn universele autoriteit door te zeggen: “Vandaag zult u met Mij in het paradijs zijn.” (Lukas 23:24).
Zelfs in momenten van pijn verliet Hij Zijn soevereiniteit niet. (Heilige Gregorius van Nyssa)
Tadros Yacoub Malaty legt uit wat het verwachte aantal mensen was dat aanwezig was om de Heer op de nacht van Zijn kruisiging te arresteren: “Een cohort (militaire eenheid) ging eropuit, gelijk aan een legioen. Sommigen geloven dat het legioen uit 6000 mensen bestond, terwijl anderen geloven dat het aantal niet vaststond en de verdelingen niet gelijk waren.”
Hier zijn de soldaten de Romeinse militairen die door de gouverneur waren geleverd om de tempel te beschermen, terwijl de dienaren degenen zijn die verbonden zijn met de Sanhedrin. Sommigen schatten het aantal soldaten en dienaren (tempelsoldaten) op ongeveer 500 mensen, terwijl anderen denken dat het er duizend waren. Wat betreft degenen rond de Heer in de tuin, waren ze waarschijnlijk elf.
De overvloed van de menigte betekent niet noodzakelijkerwijs de juiste weg; vaak zijn de weinigen de gelovigen en oprechten in hun relatie met God. Misschien kwamen de soldaten met zwaarden, terwijl de dienaren met knuppels kwamen. Sommigen vragen zich misschien af: waarom zo’n groot aantal om de Heer Christus te arresteren? De Romeinen stonden erom bekend grote aantallen soldaten te gebruiken voor een kleine taak. In de Handelingen van de Apostelen vinden we 200 soldaten, 70 ruiters en 200 speerwerpers die de gevangene Paulus op de weg bewaken (Handelingen 23:23). Er was een angst voor een volksopstand bij het arresteren van Hem.
Dit was geen volksmenigte die spontaan kwam, maar eerder leiders en functionarissen van de tempel en het paleis kwamen om Hem te arresteren. De formele kerk verenigde zich met de krachten van de duisternis tegen de waarheid. (Vader Tadros Yacoub Malaty)
Ten derde: Hij beschermde de discipelen tegen verdriet en pijn tijdens Zijn doodsstrijd en kruisiging.
“Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd dat Ik het ben. Als u dan Mij zoekt, laat dezen weggaan. Dit zei Hij opdat het woord vervuld zou worden dat Hij gesproken had: Uit hen die U Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren laten gaan.”
Heilige Johannes Chrysostomus legt uit hoe de Heer Zijn discipelen tegen enig letsel beschermde. [Verloren hier betekent niet de dood, maar eeuwige verdoemenis; hoewel de evangelist op deze plaats ook de eerste betekenis (dood) bedoelde.
Men zou zich kunnen afvragen waarom ze niet met Hem werden gearresteerd en ze afsneden, vooral toen Petrus hen provoceerde met wat hij deed tegen de dienaar. Dus wie hield hen tegen? Niemand anders dan de kracht die hen terugduwde.
Zo toont de Evangelist aan dat dit niet gebeurde door hun eigen wil, maar door het bevel van (de Heer) en Zijn kracht werden ze ervan weerhouden, voegde hij eraan toe: “opdat het gezegde vervuld zou worden dat Hij gesproken heeft: “…opdat het woord vervuld zou worden dat Hij gesproken had: Uit hen die U Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren laten gaan.” (St. Johannes Chrysostomus)
Het Negende Uur van de Nacht van Goede Vrijdag
Deze lezing spreekt van de confrontatie met de vorst der duisternis, een confrontatie aanvaard door de Heer door Zijn wil en economie, zoals verklaard door de profeten van het Oude Testament:
Daarom zien we in deze confrontatie ook:
– Zijn veroordeling van de tegenstanders (de profetieën en de Psalmen).
– Zijn verwijt aan de verrader (de Psalmen).
– De vervulling van de profetieën over Hem (het Eerste Evangelie).
– De snelheid van gebeurtenissen en de zwakte van de discipelen (het Tweede Evangelie).
– De liefde van de Gekruisigde voor Zijn beulen (het Derde Evangelie).
– De eenheid van Zijn wil met de Vader in de economie van de verlossing (het Vierde Evangelie).
Profetieën
De Eerste Profetie: de Profeet Jeremia (Jeremia 9: 7-15)
Deze profetie spreekt over:
– De verraderij van Juda
– En het lot van Jeruzalem, de afwijzing van verlossing en haar verwachte vernietiging.
– En de komst van Jeruzalem der heidenen, wat de verlossing van alle volkeren betekent.
‘Een moordende pijl is hun tong, die bedrog spreekt; met zijn mond spreekt men van vrede met zijn naaste, doch in zijn binnenste legt men zijn hinderlaag. Ik zal Jeruzalem maken tot steenhopen, een schuilplaats voor jakhalzen, en Ik zal de steden van Juda maken tot een woestenij, zonder inwoners.’
De Tweede Profetie: de Profeet Ezechiël (Ezechiël 21: 28-32)
Deze profetie spreekt over de straf van de naties die zich hebben verbonden met de Joden om de Heer te kruisigen.
Het zwaard hier verwijst naar het kruis, dat mensen zal veroordelen omdat ze alleen maar leugens hebben gezien en alleen maar leugens hebben gekend: ‘…zeg: zwaard, zwaard, ontbloot om te slachten, gewet om toe te slaan, om te bliksemen, terwijl men voor u bedrieglijke dingen schouwt en u leugen waarzegt (om u te zetten op de halzen van goddelozen, onheiligen, wier dag komt ten tijde van de eindafrekening!)’
Psalmen
Op dit uur worden twee Psalmen gereciteerd:
De eerste spreekt over Judas de overtreder.
De tweede spreekt over de leiders van de Joden.
De eerste psalm is (Psalm 28: 4,5)
‘Die met hun naasten vriendelijk spreken, terwijl boosheid in hun hart is. Geef hun naar hun handeling en naar hun schandelijk gedrag.’
Deze psalm toont de verraderij en bedrog van Judas in zijn ontmoeting met de Heer en zijn begroeting van Hem als een rabbi, terwijl hij bij de gewapende menigte was om Hem aan hen over te leveren.
De tweede psalm is (Psalm 35: 4, 5)
‘Laten beschaamd en te schande worden wie mij naar het leven staan, laten terugdeinzen en schaamrood worden wie onheil tegen mij beramen’.
Deze psalm spreekt over Zijn tegenstanders onder de heersers van de Joden, en Zijn kruisigers onder de Romeinen, die terugdeinsden toen Hij tegen hen zei: “Ik ben het.”
De link tussen de psalm en het Evangelie (Vader Luke Sidarous) [25]
‘Die met hun naasten vriendelijk spreken, terwijl boosheid in hun hart is…’
De psalm spreekt over Judas, de verraderlijke discipel die zijn ware zelf en kwaad verborg voor de Heer Jezus, en sprak in vrede, zeggende: “Gegroet, Rabbi!” “Hoe kunt u spreken over rechtvaardigheid wanneer u slecht bent?”
Mijn Heer Jezus, sta mij niet toe om te bidden en de wereld lief te hebben in mijn hart.
‘Geef hun naar hun handeling en naar hun schandelijk gedrag’
Hij zal nemen naar zijn daden… want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten…
De Heer Jezus zei tegen Judas toen hij naderde: “Vriend,” om hem te redden en hem een laatste kans op redding te geven… maar Judas sloeg geen acht op die zachte stem omdat hij geneigd was naar vernietiging.
‘Laten beschaamd en te schande worden wie mij naar het leven staan, laten terugdeinzen en schaamrood worden wie onheil tegen mij beramen’.
Jezus ging naar buiten, wetende wat Hem te wachten stond, en zei tegen hen: “Wie zoekt u?”… Ze antwoordden Hem: “Jezus de Nazarener”… Jezus zei tegen hen: “Ik ben het”… Toen Hij tegen hen zei: “Ik ben het,” deinsden ze terug en vielen op de grond.
De wereld werd blootgesteld, de macht werd verbrijzeld en geweld viel aan de voeten van de Heer… Waar is de kracht van degenen die zwaarden dragen en stokken zwaaien?
Maak mij, o Heer, vast aan U, zodat ik vervuld mag worden van kracht en niet langer de wereld vrees of geïntimideerd word door het zwaard.
De duivel wordt elke dag voor mij ontmaskerd, dus ontdek ik dat het genot van het lichaam schande is, de glorie van de wereld vernedering is, en het rijk van de zonde een luchtspiegeling is.
De Evangeliën
Als we deze situatie vergelijken in de vier Evangeliën, vinden we dat:
Sint-Mattheüs spreekt over:
De Zoon van God in eenheid met de wil van de Vader aan het kruis.
En de Mensenzoon die het kruis en de beker volledig accepteerde.
En spreekt ook over de goddelijke leraar.
Sint-Markus spreekt over de snelheid van de situatie en de ontzag die het opwekt.
Sint-Lucas spreekt over het menselijke aspect.
Sint-Jan spreekt over de goddelijke economie.
Het Eerste Evangelie – Het Evangelie van Mattheüs (Mattheüs 26:47-58)
Sint-Mattheüs spreekt over de eenheid van Zijn wil met de wil van de Vader in de economie van de verlossing door het kruis, en dat Hij het kruis accepteerde met Zijn ene wil met de wil van de Vader, zoals geopenbaard aan de profeten:
‘Of meent gij, dat Ik mijn Vader niet kan aanroepen en Hij zal Mij terstond meer
dan twaalf legioenen engelen terzijde stellen? Hoe zouden dan de Schriften in vervulling
gaan, die zeggen, dat het aldus moet geschieden?’
Terwijl Hij Zijn aanvaarding van het kruis verklaart door Zijn volledige wil: “Het moet zo zijn,” zoals de Gouden Mond zegt:
[De Heer Christus zei tegen Petrus de Apostel: “De beker die de Vader mij heeft gegeven, zal ik die niet drinken?” Hiermee verduidelijkt Hij dat het incident niet door de wil van anderen was, maar door Zijn gezag, en laat Hij zien dat Hij niet tegen God is, maar gehoorzaam aan Zijn Vader tot de dood. (Sint Johannes Chrysostomus)][26]
[Zoals getoond in het Evangelie, begroet de verrader Hem met “Gegroet, Rabbi!” omdat het Evangelie van Mattheüs het Evangelie van goddelijk onderricht is waarin vijf onderwijzingsstations voorkomen:
– De Bergrede (Mattheüs 5, 6, 7).
– De roeping van de Twaalf (Mattheüs 10).
– De gelijkenissen van het koninkrijk (Mattheüs 13).
– Het gesprek over vergeving is zeventigmaal zeven (Mattheüs 18).
– Weeën over de Schriftgeleerden en de tweede komst en de gelijkenissen van het koninkrijk (Mattheüs 23, 24, 25).
Dit zijn de toespraken die altijd eindigden met de zin “En toen Jezus had gesproken of Zijn discipelen had opgedragen.” (Dr. Maurice Tawadros)
Het tweede Evangelie (Marcus 14:43-54)
Sint-Markus spreekt over de snelheid van de situatie en de ontzag die het opwekt, daarom wordt het woord “onmiddellijk” er herhaald, het woord waarvoor het Evangelie van Marcus bekend staat, en wat sommigen hebben doen zeggen dat wie het Evangelie van Marcus leest terwijl hij loopt, zichzelf vindt rennen vanwege de snelle opeenvolging van gebeurtenissen.
Het is ook duidelijk de ontzag van de situatie vanwege de ontsnapping van de jongeman (sommigen zeggen dat hij Marcus de Apostel zelf is), waarbij hij zijn linnen kleed achterlaat om zichzelf te redden.
Het Derde Evangelie (Lucas 22:47-55)
Het Evangelie van Lucas spreekt over het menselijke aspect in onze Heer Jezus, terwijl Hij de verrader berispt met de liefdevolle terechtwijzing: “Judas, verraad je de Mensenzoon met een kus?” Hij geneest ook degene die Hem kwam arresteren, “En Hij raakte zijn oor aan en genas hem,” om ons te leren hoe we het kwaad en geweld moeten confronteren, zoals Sint Cyrillus de Grote zegt:
“We worden niet geïnstrueerd om zwaarden te gebruiken om onze vijanden te weerstaan; in plaats daarvan moeten we liefde en waardigheid gebruiken, zodat we degenen die tegen ons zijn kunnen winnen. Paulus leert ons een soortgelijke les wanneer hij zegt,
‘Want wij breken valse redeneringen af en elke hoogte die zich verheft tegen de kennis van God, en wij nemen elke gedachte gevangen om die te brengen tot de gehoorzaamheid aan Christus, ‘ 2 Korinthe 10:5 HSV
omdat de strijd voor waarheid geestelijk is, en het wapen dat ons heiligen maakt een geest is vervuld van de liefde van God. (Sint Cyrillus de Grote)” [28]
Het vierde Evangelie (Johannes 18: 10-14)
Sint Johannes spreekt over de goddelijke economie van de Drie-eenheid aan het kruis, omdat de beker door de Vader aan de Zoon werd gegeven, en de profetie door de Geest aan de hogepriester werd geopenbaard. “Zal ik de beker niet drinken die de Vader mij heeft gegeven? … Nu was Kajafas degene die de Joodse leiders had geadviseerd dat het goed zou zijn als één man voor het volk stierf.”
Hier wordt opgemerkt dat Sint Johannes de enige is die de naam van Sint Petrus noemde bij het afhakken van het oor van de dienaar van de hogepriester.
Zoals Vader Antonios Fakhry zegt:
De straf voor het aanvallen van een soldaat van de hogepriester was de dood, daarom was Johannes de enige die de naam van Petrus noemde. Hij schreef zijn Evangelie na de marteldood van Petrus. Vaak stonden de dienaren van de hogepriester op de voorgrond en zagen de Romeinse soldaten niet wat Petrus deed. Maar Christus redde de situatie door de dienaars oor te genezen.
En we zullen weten dat menselijke emoties en fysieke factoren die impulsen veroorzaken tot ontkenning en lafheid leiden. Wat Christus betreft, Hij was volhoudende liefde. Hij verdroeg het verraad van Judas, het onrecht van de soldaten, de samenzweringen van de hogepriesters en de lafheid van Petrus, en Hij verdraagt ons nog steeds in onze verraad en zwakheden. Let op dat wat Petrus deed Christus had kunnen veroordelen omdat Hij de reden was voor wat er gebeurde. (Vader Antonios Fakhry). De heiligen Cyrillus de Grote en Ambrosius spreken over de zwakheid van de apostel Petrus en zijn berouw, zeggende:
De Christus stond niet op uit de dood, noch schafte Hij de dood af, noch verwijderde Hij de corruptie, dus was de angst voor de dood groter dan menselijk uithoudingsvermogen… De apostel veroordeelde zichzelf met zijn geweten, zoals blijkt uit zijn onmiddellijke geween en tranen van berouw die uit zijn ogen vloeiden vanwege zijn ernstige zonde… Hij verwaarloosde zijn berouw niet, want zo snel als hij in zijn zonde viel, zo snel vielen zijn tranen vanwege het, want hij huilde niet alleen maar huilde bitter. Als een gevallen man, en met moed, stond hij weer op wetende dat de barmhartige God zegt via een van zijn profeten:
‘Zeg verder tegen hen: Zo zegt de HEERE : Zal men vallen en niet weer opstaan? Of zal men zich afkeren en niet terugkeren? ‘Jeremia 8:4
Bij zijn terugkeer verloor hij het merkteken niet, maar ging hij door zoals hij was, een ware leerling. (Sint Cyrillus de Grote).
Petrus huilde omdat hij dwaalde, als een mens die verdwaald was en huilde zonder zich te verontschuldigen, omdat tranen wegspoelen wat onze mond beschaamd is om te spreken… Tranen vragen niet om vergeving, maar ontvangen het…
Jezus keek naar hem, en hij huilde bitter.
Opdat u, Heer Jezus, naar ons kunt kijken en wij begrijpen dat we huilen om onze zonden. (Sint Ambrosius)
Het Elfde Uur van de nacht van goede vrijdag
De lezingen van dit uur spreken enerzijds over de stilte van de Heer en anderzijds over het religieuze proces en de verloochening van Petrus. Daarom verklaren de lezingen:
– Het verraad van het volk en hun leiders en hun lot. (De Profetie).
– De vruchteloosheid van hun plannen. (De Psalmen).
– De valsheid van hun getuigenis en het onrecht van hun proces. (De Eerste, Tweede en Vierde Evangeliën).
– En de verloochening van Petrus. (De Vier Evangeliën).
Profetie – De Profeet Jesaja (Jesaja 27:11-15; 28:1-15)
Deze profetie legt uit dat ondanks de complotten van de leiders, hun corruptie en hun samenzwering met de verraderlijke discipel, het kruis alle volkeren zal aantrekken, en de glorie van God zal worden verkondigd door het kruis.
‘En het zal te dien dage geschieden, dat er op een grote bazuin geblazen zal worden, en zij die verloren waren in het land Assur en die verdreven waren in het land Egypte, zullen komen en zich nederbuigen voor de Heer op de heilige berg te Jeruzalem….. Te dien dage zal de Heer der heerscharen tot een sierlijke kroon en een prachtige diadeem zijn voor de rest van zijn volk, en tot een geest des gerichts voor wie ten gerichte gezeten is en tot heldenkracht voor wie de strijd terugdringen naar de poort….priester en profeet waggelen van bedwelmende drank, zijn verward door wijn, tuimelen van bedwelmende drank, waggelen bij een gezicht, wankelen bij een rechtspraak’
Al deze vloeken komen over hen niet alleen vanwege hun houding tegenover God, maar ook vanwege hun houding tegenover de pijnen en moeiten van anderen.
[Er wordt gezegd in de Profeet: “Dit is mijn rustplaats: Verkwik de vermoeide.” Bereik deze rust voor de Heer, o mens, en je zult niet hoeven te zeggen: “Vergeef mij.” Troost de vermoeiden, bezoek de zieken, geef kracht aan de armen, want werkelijk, dit is gebed… Telkens wanneer je de rust van de Heer vervult, is het inderdaad een tijd van gebed…
Wees op je hoede, o geliefde, dat een gelegenheid zich voordoet om rust te bieden aan de wil van God en dat je zegt: “Nu is de tijd voor gebed, ik zal bidden en dan werken.” (Vader Ephrahat)][30]
Psalm (Psalm 2:1,2,4,5)
‘Waarom woelen de volken en zinnen de natien op ijdelheid? De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen de Heer en zijn gezalfde. Die in de hemel zetelt, lacht; de Heer spot met hen. Dan spreekt Hij tot hen in zijn toorn, en verschrikt hen in zijn gramschap’
Deze psalm wordt beschouwd als een van de Messiaanse psalmen die betrekking hebben op de Zoon van God, zoals uitgelegd door Vader Tadros Yacoub Malaty:
“Deze psalm wordt meerdere keren geciteerd in het Nieuwe Testament, omdat hij specifiek is voor de Heer Christus, de grote Koning, de Zoon van David, de Christus van de Heer (Handelingen 4:25, enz.; 13:23); (Hebreeën 1:5; 5:5).
Zowel de Joodse als de christelijke tradities beschouwen Psalm 2 als een Messiaanse psalm, net zoals Psalm 110, waarop lijkt te zijn vertrouwd. Arno C. Gaebelein zegt: De Messiaanse interpretatie onder de Joden was de enige interpretatie (van de psalm) tot de 10e/11e eeuw. Daarna beperkten de Joden het tot David, om de christelijke interpretatie ervan te weerstaan.
Sint Cyrillus de Grote zegt: Hij die in de hemelen woont, zal om hen lachen, omdat Hij werkelijk de Zoon van de Heer en de erfgenaam is, één in wezen met de Vader in autoriteit, vleesgeworden, hen die in Hem geloven roepend om met Hem deel te hebben aan Zijn hemelse koninkrijk en eeuwige glorie, maar de goddelozen in hun trots verwierpen dat, denkend dat ze het konden bezitten zonder Hem.” [31]
De Link tussen de Psalm en het Evangelie (Vader Luke Sidarous)
‘Waarom woelen de volken en zinnen de natiën op ijdelheid?
De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen de Heer en zijn gezalfde’.
Want in waarheid zijn alle krachten van het kwaad in deze wereld samengekomen tegen de waarheid, die de Zoon van God, het vleesgeworden Woord, is. Onreinheid, lichamelijke verlangens, bedrog en sluwheid (vertegenwoordigd door Herodes), zijn samengekomen met de autoriteit van de wereld, lust naar macht en eigenbelang (vertegenwoordigd door Pontius Pilatus), dit alles met de schijn van deugdzaamheid en toewijding aan waarheid, met hypocrisie en interne corruptie (vertegenwoordigd door de hogepriesters en de Farizeeën), samen met onwetende naties en volkeren die dwaasheid en valse getuigenis vertegenwoordigen. Al deze krachten zijn samengekomen tegen de Heer en Zijn Christus.
‘Die in de hemel zetelt, lacht; de Heer spot met hen. Dan spreekt Hij tot hen in zijn toorn’.
De Heer, die in de hemelen woont en het hart van ieder mens kent, staat daar en lacht om hen, bespot de macht van de dood en alle krachten van de boze vijand. “Waar is nu jouw macht, o dood?” De Heer staat voor de hogepriester (het witgekalkte graf) die uiterlijk rechtvaardig lijkt voor de mensen, maar van binnen gevuld is met dode botten en alle onreinheid, zwijgend!! Hij staat zwijgend voor Herodes en weigert ook maar één woord te spreken voor degene met een verdorven hart en verdraaide geest…
Hij lacht om hen omdat alles naakt en bloot voor Hem ligt.
‘Dan spreekt Hij tot hen in zijn toorn’
De Vader oordeelt niemand, maar heeft alle oordeel toevertrouwd aan de Zoon. Nu is niet de tijd voor oordeel. Toen de twee discipelen vuur uit de hemel vroegen voor het dorp dat hen niet accepteerde, zei Hij tegen hen: Jullie weten niet van welke geest jullie zijn. De Mensenzoon kwam om te redden wat verloren was. Nu spreekt Hij tot hen met Zijn overvloedige barmhartigheid, maar dan spreekt Hij tot hen in Zijn toorn, zeggende: “Ga weg van mij, vervloekten, naar het vuur dat bereid is voor de duivel en zijn engelen… Dan zullen zij tot de bergen zeggen: ‘Val op ons neer!’ en tot de heuvels: ‘Bedek ons!’
De ziel die de Heer niet aanvaardt in het zicht van vernedering en schande aan het kruis, kan niet voor Hem staan wanneer Hij spreekt in Zijn toorn… Wanneer Hij komt om de wereld te oordelen… zullen zij die Hem doorstoken hebben naar Hem kijken… en alle stammen van de aarde zullen om Hem rouwen. Hoe angstaanjagend is het om in de handen van de levende God te vallen.
De Evangeliën
Het Evangelie van Lucas vermeldt op dit uur alleen de verloochening van Petrus, terwijl de rest van de Evangeliën het religieuze proces en de verloochening van Petrus vermelden.
De eerste en tweede Evangeliën (Mattheüs 26:59-75); (Markus 14:55-72)
De twee verslagen zijn over het algemeen eens met enkele kleine maar belangrijke verschillen:
Sint-Mattheüs vermeldt:
De tempel als de “tempel van God”.
De hogepriester die zweert “Ik bezweer je bij de levende God”.
De Christus die wordt genoemd als “de Zoon van de levende God”.
De Heer antwoordde de hogepriester: “U zegt het.” Dit is dezelfde reactie die de Heer gaf aan Judas de verrader toen hij vroeg: “Rabbi, ben ik het?” – Een veelvoorkomende Joodse uitdrukking die overeenstemming betekent. Er wordt ook vermeld dat de hogepriester zijn kleren scheurde, wat volgens de wet verboden is (Leviticus 21:10), wat de omvang van spijt en berouw aangeeft. Het diepe berouw en berouw van Petrus worden geïllustreerd wanneer hij naar buiten ging en bitter weende.
Wat betreft Sint-Markus, hij beschrijft de tempel als “gemaakt door handen.” Hij noemt het antwoord van de Heer op de hogepriester als “Ik ben,” wat de goddelijkheid van de Zoon aangeeft. De reactie van de hogepriester die zijn kleren scheurt, geeft extreme woede aan. Het laat ook zien hoe de dienaren overdreven waren in het beledigen van de Heer door Hem met hun handpalmen te slaan. Bovendien vertelt het hoe hun getuigenissen vals waren.
De methode van vervalsing in de getuigenis is duidelijk in (Mattheüs 26:61), want Christus zei niet: “Ik zal de tempel van God vernietigen,” maar Hij sprak over de tempel van Zijn lichaam (Johannes 2:19, 21). Hij zei niet: “Ik zal vernietigen,” maar Hij vertelde hen, “Vernietig… en Ik zal het weer oprichten.” Dus, Christus spreekt over wat zij zullen doen met Zijn kruisiging, “Vernietig…” en dan Zijn opstanding na 3 dagen. Ze begrepen Zijn woorden, wetende dat Hij zei dat Hij na 3 dagen zou opstaan, en ze vertelden dit aan Pilatus (Mattheüs 27:63). Omdat ze valse getuigen waren, getuigden ze niet dat Christus grotere wonderen had verricht dan de tempel in 3 dagen op te richten. Hij wekte Lazarus op nadat hij dood was geweest, en de vraag van de hogepriester aan de Heer,
‘Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God’.
Hij vroeg niet om het antwoord te weten, maar om Christus in een dilemma te brengen.
Weigeren om te antwoorden beschuldigt hem ervan de eed in de naam van God te minachten. Als Hij ja zegt, wordt Hij beschuldigd van meineed. Als Hij nee zegt, liegt Hij tegen zichzelf omdat Hij dit voor de menigte heeft verklaard. (Vader Antonios Fakhri)
Het derde Evangelie (Lucas 22:56-65)
Deze tekst vertelt het verhaal van de verloochening van de heilige Petrus, zoals vermeld door alle evangelisten, maar Sint Lucas valt hier op door de nadruk te leggen op het feit dat zijn berouw het gevolg was van de blik van de Heer op hem.
‘En de Heer keerde Zich om en zag Petrus aan. En Petrus herinnerde zich het woord
des Heren, hoe Hij tot hem gezegd had: Eer de haan heden kraait, zult gij Mij driemaal
verloochenen. En hij ging naar buiten en weende bitter’.
En hier staan we bij de interpretatie van Sint Lucas in het besef van degenen die aan Sint Petrus vroegen of hij een Galileër was: “Waarlijk, ook deze man was bij Hem, want hij is een Galileër.” Omdat de Galileeërs woorden iets anders uitspraken, en we zien dit nu in veel landen over de hele wereld in het verschil in dialect dat wordt gesproken door de inwoners van het noordelijke deel van het land ten opzichte van die in het zuiden (zoals de bewoners van Alexandrië en Opper-Egypte).
Ook komt de vraag naar voren hoe en wanneer de Heer zich tot Petrus keerde terwijl Hij onderweg was naar Zijn lijden?
[De goddelijke economie was verbazingwekkend omdat het proces eindigde en Christus langs de binnenplaats liep waar Petrus stond. En dit was na het kraaien van de haan en de derde ontkenning, zodat Christus Petrus verwijtend aankeek, hem tot bekering roepend (Lucas 22:61) (Vader Antonios Fakhri)] [34]
En hoe mooi is het commentaar van Sint Ambrosius:
“Gezegend zijn de tranen die zonde wegwassen! Degenen tot wie de Heer zich wendt en op hen neerkijkt, huilen, want Petrus ontkende eerst en huilde niet, omdat de Heer zich niet tot hem wendde en niet naar hem keek. Hij ontkende een tweede keer en huilde nog steeds niet… En bij de derde ontkenning, toen Jezus zich tot hem keerde en hem aankeek, huilde hij bitter… We kunnen niet zeggen dat het alleen een fysieke wending en het kijken naar hem met Zijn ogen was, maar het werd eerder intern in de geest en wil bereikt… De Heer raakte hem aan met Zijn genade in stilte en geheim, herinnerde hem aan Zijn innerlijke genade, overtuigde Petrus en spoorde hem aan, hem zichtbare tranen aanbiedend die de gevoelens van de innerlijke mens uitdrukken. Zie hoe God aanwezig is met Zijn hulp om ons in wil en actie te ondersteunen, werkend in ons om te willen en te handelen.”
Het vierde Evangelie (Johannes 18:15-27)
Het vierde Evangelie omvat ook het verhaal van het religieuze proces en de ontkenning van Sint Petrus met andere details:
De woorden van Sint Jan aan de poortwachter om Sint Petrus binnen te laten, omdat zijn familie bekend was bij de hogepriester.
En zoals Johannes Chrysostomos spreekt over de nederigheid van Sint Jan:
[Als je vraagt: Waarom noemde hij zijn naam niet…? Omdat hij hier een grote deugd noemde die hij niet beoordeelde, aangezien zijn discipelen in angst vluchtten, en hij volgde, daarom verstopte hij zich, en Petrus de apostel meldde zich. En zo kan niet gezegd worden, hoe toen alle discipelen vertrokken, deze discipel het huis van de hogepriester binnenkwam?! Er wordt gezegd dat “deze discipel bekend was bij de hogepriester”, zodat niemand zich afvraagt waarom hij volgde, en beschrijft hem niet als moedig (Sint Johannes Chrysostomos)]
De vraag van de hogepriester aan de Heer Jezus over zijn discipelen en zijn leer, en een van de dienaren sloeg de Heer, en het besliste antwoord van de Heer om ons te leren hoe we niet moeten tegenspreken met een wang, maar met vastberadenheid gevuld met zachtheid.
Zoals Johannes Chrysostomus zegt: “Beef, o hemelen, en wees geschud, o aarde, vanwege het geduld van de Heer, en de lengte van Zijn lankmoedigheid, en de weinigheid van Zijn dienaren. Wat zei de Heer? Hij zei niet: ‘Waarom vraag je mij?’ zoals iemand die weigert met hem te spreken, maar Hij wilde alle sluiers van het gedrag van de dwaas wegnemen, in plaats van boven deze klap te staan, hoewel Hij hem had kunnen breken en verwijderen, en alles kon verwijderen, maar Hij deed niets van dit alles, maar sprak woorden die alle wreedheid konden kalmeren. (St. Johannes Chrysostomus)”
En hier zien we ook hoe de Heer niet antwoordde op de vraag van de hogepriester over Zijn discipelen, zodat zij geen pijnen en mishandeling zouden ondergaan zoals Hij. En hier kan nog een vraag rijzen, uitvoerig uitgelegd door onze Vader Antonios Fakhri: “Waarom greep goddelijke voorzienigheid niet in en beschermde Petrus tegen ontkenning?
Toen Christus tegen Zijn discipelen zei: ‘U zult zich allen aan mij ergeren in deze nacht’, zei Petrus: ‘Al zullen zij allen zich aan U ergeren, ik zal mij niet ergeren.’ Dit was de trots van Petrus, die de woorden van Christus met trots betwijfelde, terwijl hij eerder tegen de Heer had gepocheerd alles te weten. Hier liet Christus hem achter om te genezen en te disciplineren. Petrus zou tegen de Heer moeten zeggen: ‘Help mij, zodat ik niet twijfel’, maar hij maakte een fout, dus liet de Heer hem vallen om zijn zwakte te erkennen en zichzelf niet opnieuw te vertrouwen. We merken op dat nadat hij gevallen was en nadat hij was gedisciplineerd, toen de Heer hem vroeg: ‘Heb je Mij lief?’ hij antwoordde: ‘Heer, U weet dat ik van U houd.’ Hij vertrouwde zichzelf niet meer.
Vergelijk deze verklaring met het feit dat hij zijn leven voor de meester zou neerleggen terwijl zijn meester hem vertelt dat hij Hem die avond drie keer zal verloochenen, dacht hij dat de meester dat niet wist. We merken op dat Christus de toekomst van Petrus kende en dat hij wonderen zou verrichten en duizenden door hem zouden geloven, en Hij liet zijn val toe zodat hij niet hoogmoedig zou worden, net zoals Hij Paulus toestond een doorn in zijn vlees te hebben zodat hij niet verheven zou worden. En we merken op dat Christus hem niet liet vallen maar eerder de goddelijke zorg wegnam die hem beschermt. Dit verklaart de woorden van Christus aan hem: ‘Maar ik heb voor je gebeden, Simon, dat je geloof niet zal falen.’ Christus is degene die voor ons zorgt, terwijl Petrus in zijn eerste trots dacht dat zijn kracht en zwaard hem beschermden. Petrus werd een voorbeeld voor ons, daarom zei Christus tegen hem: ‘En wanneer je terugkeert, versterk dan je broeders.’ (Vader Antonious Fikry)
Sommigen geloven dat Petrus’ ontkenning te wijten was aan:
– Zijn vertrouwen op zijn natuurlijke kracht en trots daarop.
– Zijn onvermogen om te bidden en wakker te blijven door slaap.
– Het associëren met een groep slechte mensen.
– Overweldigd worden door angst en schaamte vanwege wat aan de discipelen van Christus werd toegeschreven.